GESCHIEDENIS
Geschiedenis van Noordwijkerhout
Ver voor onze jaartelling bewoonde een Germaanse stam een smalle strook land tussen de Noordzee en het moerassige achterland. Hun
leefgebied was waar nu het natuurgebied Langeveld is. Later noemden de Romeinen die bewoners 'Caninefaten'.
Landschap
Het landschap rond de gemeente is opgebouwd uit een drietal evenwijdig langs de kust liggende strandwallen. Deze strandwallen zijn
overblijfselen van de oude duinen die na de ijstijden ontstonden. Op de eerste strandwal, die ruim 4500 jaar geleden ontstond, zijn
later Voorburg, Voorschoten, Lisse en Hillegom ontstaan. Noordwijkerhout is gelegen op de jongste, meest westelijke strandwal.
Ambachtsheerlijkheid Northgo
Op 4 augustus 889 ontving graaf Gerolf een giftbrief van de koning van Lotharingen, dat hij werd beleend met de
ambachtsheerlijkheidambachts-heerlijkheid Northgo; 'gouw ten noorden' van
den Rijn. Vandaar ging een weg naar den grooten Hout. De Northgoweg is thans nog bekend als Gooweg. Later ontstond bij het
jachthuis het dorp Noortigerhout. In de stukken komen ook de benamingen Noirtigerhout en Nortekerhout voor.
Nortich in den Houte
Na de dood van graaf Gerolf werd zijn zoon Dirk I de nieuwe eigenaar. In 1231 vond er een goederenverdeling plaats tussen Wilhelmus
en Gerardus fratres de Northeke. De ene zoon kreeg Nortich, het huidige Noordwijk, en de andere Nortich in den Houte,
Noordwijkerhout.
Het zogenoemde ambacht Noordwijkerhout bleef tot ca. 1356/1370 in bezit van het geslacht van Northeke, waarna het uiteindelijk
verkocht werd aan de van Duvenvoirde´s. Deze hebben het tot 1558 in leen gehouden, waarna het weer aan de grafelijkheid verviel.
Volgens een verdrag uit 1434 is Noordwijkerhout met Hillegom, Lisse en Voorhout een zelfstandig baljuwschap geworden. In 1722 werd
het door de Staten van Holland en West-Friesland voor ƒ 6.600,- aan Simon Emtinck verkocht 'zonder recht van Hooge Heerlijkheid'.
Volgens een kroniek werd Noordwijkerhout, waartoe ook De Zilk behoorde, beschouwd als de hoofdplaats van het baljuwschap omdat daar
de criminele misdadigers werden berecht. Uit archiefstukken blijkt dat Hillegom, Lisse en Voorhout na 1588 als onderdorpen van
Noordwijkerhout werden beschouwd. In 1753 kwam het in bezit van Emtincks broer Guillia, in 1757 aan hun neef Jan de Backer en in
1767 aan zijn zus Edvardina Brigitta de Backer, echtgenote van Francois Hendrik van Hoorn.
Religie
In de Frankische tijd werd de streek gekerstend. Een bekende geloofsverkondiger was Sint Jeroen, een Ierse monnik, die omstreeks
857 door de Noormannen werd vermoord. Noordwijkerhout behoorde aanvankelijk kerkelijk tot Noordwijk. In de veertiende eeuw kwam
hierin verandering. Omstreeks 1300 bouwde men in Noordwijkerhout een parochiekerk, die werd toegewijd aan de H.H. Petrus en Paulus.
Deze kerk, waarvan het huidige 'Witte Kerkje' een restant is, is een keer afgebrand en herbouwd.
De abdij Leeuwenhorst had in het begin geen kerk. In 1287 kreeg de abdij een middenkoor en in 1350 een kapel ter ere van
St. Michaël. In de veertiende eeuw werd een 'Capelle in het Langeveld' gesticht en toegewijd aan Maria ter zee. Dit bedehuis
zou volgens een legende zijn ontstaan te danken hebben aan het feit, dat een edelman die schipbreuk leed de gelofte deed een kapel
te zullen bouwen wanneer hij werd gered.
De kapel is na de kerkhervorming enige tijd als protestants kerkgebouw in gebruik geweest.
Bekend is, dat er in 1814 nog een dienst gehouden is. In het midden van de negentiende eeuw is de kapel gesloopt. De grond werd
verkocht aan de graaf Van Limburg Stirum, die er bos van heeft gemaakt.
Inkomsten
Door de eeuwen heen leefden de meeste mensen in Noordwijkerhout grotendeels van de landbouw en veeteelt. Hierbij ondervonden de
boeren veel last van de grote aantallen duinkonijnen, die de gewassen opaten. Door de ligging aan zee probeerden veel inwoners wat
extra geld te verdienen door middel van de schelpenvisserij. Anderen probeerden met stropen en strandjutten de inkomsten wat aan te
vullen. In de zeventiende eeuw werd in Noordwijkerhout ook veel vlas verbouwd en verwerkt.
College van schout en burgemeesters
De regering van de ambtsheerlijkheid Noordwijkerhout bestond in de zeventiende en de achttiende eeuw uit: ambtsheer, schout,
burgemeesters of gezworenen, schepenen, kerkmeesters en armmeesters. Ook waren er ambachtsbewaarders en kroosheemraden, maar dit
waren geen ambtenaren van de ambachtsheerlijkheid. Het college van schout en burgemeesters bestond uit een schout en 4
burgemeesters, waarvan er jaarlijks twee werden vervangen door nieuwe. Een van de burgemeesters was meestal een inwoner uit De Zilk.
De taak van dit college bestond uit de uitoefening van het regerings- en politiegezag, uit het jaarlijks omslaan van de schotponden
over de ingezetenen en uit de verantwoording van deze omslag en van de daaruit bestreden uitgaven in de jaarlijkse dorpsrekening.
Buitenplaatsen
In de zeventiende en achttiende eeuw lieten notabelen uit de omliggende grote steden (zoals Leiden) in Noordwijkerhout hun
buitenverblijven bouwen. Dat bracht ook wat extra inkomsten voor de inwoners met zich mee. Door de nabijheid van zee en duinen
vormde het toerisme, zeker in de twintigste eeuw, in toenemende mate een belangrijke bron van inkomsten.
Bloembollenteelt
In de tweede helft van de negentiende eeuw kreeg de welvaart in Noordwijkerhout een grote impuls door de ‘afzanding’ (afgraving)
van de binnenduinen. Hoewel het duinzand aanvankelijk vrijwel uitsluitend werd gebruikt voor het bouwrijp maken van bouwgrond bij
naburige steden en als grondstof voor steenfabrieken, bleek het zand, na bemesting, bijzonder geschikt te zijn voor de teelt van
bloembollen.
Tijdens de twee Wereldoorlogen moest de bloembollenteelt, in verband met de voedselschaarste, tijdelijk plaatsmaken voor de
groenteteelt.
De bloembollenteelt beleefde in de jaren na de Tweede Wereldoorlog de grootste groei.
Vanaf 1950 verdubbelde in Noordwijkerhout de
opper-vlakteoppervlakte
aan bollenland bijna. De laatste jaren zijn veel bollenkwekers overgestapt op teelt in kassen.